Crush op Ushuaia

Foto's: Ann Palmers
Foto: Ann Palmers, Faro del Fin del Mundo

Ushuaia (zeg Oeswaja) is niet tropisch, noch paradijselijk. Ushuaia is ruw en woest en ver, heel ver hiervandaan. Een plek waar Argentijnen op zoek gaan naar een beter leven en waar de natuur haar eigen gangetje gaat. Wij trokken twee dagen door haar ongetemde bergen. Daar waar geen paden zijn, rivieren de weg wijzen en voeten doorweekt zijn van het soppen in mos.

Het was nu of nooit. Ofwel zou ik nu meegaan naar het einde van de wereld om onbetreden paden te volgen, ofwel zou het nog zeker anderhalf jaar duren voor ik opnieuw met mijn rugzak door een woestenij zou kunnen ploeteren omdat er een klein mensje in mijn buik groeit. Maar dan zou ik misschien geen beroep meer kunnen doen op mijn persoonlijke gids, Ariane, die daar nu vijf maanden per jaar woont en nieuwe wandeltochten uitzoekt voor sportieve toeristen.

Geen pad

En daarom staan we hier, nu, met onze rugzak van 10kg, naar vijftig tinten groen te kijken in de vallei Tierra Mayor. Onze tocht zal twee dagen duren en heeft de vorm van een lus. Er zijn niet veel mensen die de juiste ‘weg’ kennen en Ariane wil deze lus voor het eerst met mij uitproberen.

Wat ik niet weet, is dat als ze in Ushuaia zeggen dat er geen ‘pad’ is, dit wil zeggen dat er eigenlijk geen begaanbare grond is. Dus de weg zoeken op deze tocht wil zeggen dat je niet enkel niet weet naar waar je moet lopen maar dat je ook niet weet waarop je loopt. We zullen op en onder boomstammen kruipen en worstelen met stugge struiken. We zullen ijskoude rivieren blootvoets oversteken en wegzakken in vermomde moerassen.

In de verte stroomt een waterval langs de berghelling naar beneden. Lokale gids Patricio legt uit hoe we onze tocht het best aanpakken. We moeten rechts van de rivier blijven. Diezelfde rivier moeten we oversteken via een beverdam om dan vervolgens de bergkam links van de waterval over te steken. Daar waar de berg lijkt te stoppen, gaat het landschap verder in een vallei die uitmondt in het Beagle kanaal. Een kanaal dat eigenlijk de naam draagt van een hond. De hond van Britse kapitein FitzRoy die het kanaal in 1826 met zijn gelijknamig schip ontdekte. Later zal ook Charles Darwin met dit schip de wereld rondtrekken. In de vallei tussen de bergkam en het kanaal moeten we de rivier volgen tot aan het kanaal. Het stukje bos voor het kanaal zou ondoordringbaar zijn. “Je zal er met krassen in je gezicht vanaf komen,” lacht Patricio. Vanaf dan is er een weggetje dat ons terug naar Ushuaia leidt. Patricio en kompanen hebben de pas al eens overgestoken en we zouden onderweg afgehakte boomstammen terugvinden in de vorm van pijlen die naar links of naar rechts wijzen. Klinkt veelbelovend.

Mystiek

We klimmen de beboste helling naar boven. Algauw merken we dat we met Patricio’s instructies niet te veel rekening moeten houden want we komen niet één maar zeker vijf rivieren tegen. Overal hoor je water stromen. Omgekapte bomen zien we niet. Omgevallen bomen daarentegen, massa’s. Elke tak die je vastgrijpt om vooruit te geraken, breekt rot af. Dat draagt bij tot de mystieke sfeer van deze meest zuidelijk gelegen stad ter wereld en haar omringende, aparte natuur. De stad zelf lijkt herkenbaar door de houten huizen, gebouwd in Amerikaanse stijl, maar de talloze golfplaten die hun bewoners moeten beschermen tegen de felle rukwinden geven een mistroostige indruk. Het uitzicht op besneeuwde bergtoppen en het felle zonlicht doen je denken aan een winters skioord maar de aalscholvers, pinguïns en zeeleeuwen op het wilde water herinneren je eraan dat je werkelijk maar een kleine 3600 km verwijderd bent van Antarctica.

De bergen en bomen zien er groen en begaanbaar uit maar als je er middenin staat, is de aarde bruin en soppig als een met inkt doordrenkte spons en de struiken zijn onbuigzaam als lange, verroeste spijkers.

Een landschap dat zelfs de meeste inwoners van Ushuaia zelf niet kennen of sterker nog, niet weten te waarderen. Een gemiste kans volgens Bioloog Christopher Anderson van het CADIC (Zuidelijk Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek): “De uitdaging voor deze stad en haar inwoners is net zich te profileren met de schoonheid die de natuur hen biedt. De meeste mensen hier lopen hoog op met al wat tropisch is maar ze kennen hun eigen omgeving niet. Dat komt vooral omdat de bewoners uit andere delen van Argentinië komen en van ver daarbuiten.”

Blote billen

Na een paar uur kronkelen in dit natuurlijke hindernissenparcours dringt het onontkoombare zich op. Ik moet naar het toilet. Achter een boom dan maar. Dit is geleden van toen ik bij de scouts zat. Als kleine padvinder, gehurkt met mijn armpjes rond een reusachtige boomstam. Er is in al die tijd niet veel veranderd, blijkt. En meer nog, ik was het bevrijdende gevoel van blote billen in de wind vergeten.

Ondertussen pakken de witte wolken boven ons bij elkaar en begint het te sneeuwen. We steken de ‘paso de Belgas’ over. Zo gaan we hem noemen, onze oversteek die nog geen naam heeft. Dat is zo fijn aan Ushuaia, je hoeft geen Darwin of FitzRoy te zijn om nog iets te ontdekken of te benoemen. Mijn voeten zijn doorweekt van het gesop en ik glij uit op de glibberige hellingen. Niet één keer maar zeker vijf. Eigenlijk zijn betreden paden best handig. Gemakkelijk en duidelijk.

Tegen de avond zoeken we een minder steile helling om onze tent te installeren. Mijn voeten stop ik in plastieken zakken om mijn tweede (en later mijn derde en vierde) paar sokken droog te houden. Ariane toont haar survivalkwaliteiten en zoekt hout om een kampvuur te maken. “Het moet strak knakken als je ’t breekt”, leert mijn gids mij maar alles wat we vinden, is rot vanbinnen. De meest droge takjes zetten we in een punt tegen elkaar  en we vullen de piramide met zakmes-geschilferd-hout onderaan. We proppen wc papier ertussen, scheuren bladeren uit mijn schriftje en weven dat tussen de takjes, maar niets wil die natte takken vuur doen vatten. We kruipen dan maar in de tent. Met vijf lagen kleren aan heb ik het eindelijk warm.

Glühwein en cake

Ik zal ze de hele nacht niet horen maar morgenvroeg zal ik het resultaat van hun noeste arbeid zien. Bevers. Ze bouwen dammen, overal in Vuurland en zelfs ondertussen al op het vasteland van het Zuid-Amerikaanse continent. Ze zijn naar schatting met 150 000 en bouwen forten van takken en planten. Om 19u staan ze op en beginnen eraan. Reusachtige constructies maken ze. Meesterwerken zijn het. En catastrofes tegelijk. Het landschap wordt door hun dammen onder water gezet en daardoor sterven bomen af. Overal zie je sporen in afgeknaagde boomstronken waar ze hun lange bevertanden aan vijlen. En dat allemaal omdat die 25 koppeltjes 70 jaar geleden niet genoeg pels produceerden omdat ze Canadese temperaturen gewoon waren en geen subantarctische. Bij gebrek aan pelsproductiecapaciteiten werden ze met z’n vijftig in de natuur losgelaten. Nu zijn ze met 3000 keer zoveel. Maar er zijn ook mensen die de voordelen inzien van deze plaag. Je kan ondertussen al bij vijf organisaties de schattige monstertjes spotten tijdens een avondwandeling. Met glühwein en cake erbij.

We zetten onze tocht verder door de oneindig lijkende vallei. Traag, gestaag. In de lucht zie ik twee ganzen overvliegen. Terwijl wij beneden te voet voortploeteren, vliegen zij pijlsnel boven onze hoofden. Aan de overkant van deze uitgestrekte kom lijkt de begroeiing minder dicht dan aan onze kant. Zouden we daar sneller kunnen stappen? Die bedenking maak ik ook altijd in de supermarkt of in de file. Die andere rij lijkt altijd sneller te gaan dan die van mij.

Tangaslipje

Ik proef pan de indio (indianenbrood) dat hier feeëriek in trossen rondom boomstammen groeit. Het zijn smaakloze, rode zwammen die de Yamanas indianen hier de voorbije 100 jaar aten als vieruurtje. Op één na zijn ze allemaal gestorven. Niet van de zwammen maar wel door Westerse ziekten waartegen ze niet bestand waren. Tijdens het knauwen, snijdt de wind in mijn wangen. Onbegrijpelijk dat die mensen hier vroeger zonder kleren in hun kano’s rond peddelden.

Hier en daar steken prachtige bloemetjes hun kopjes uit de rotsen. Tijdens het wandelen dwalen mijn gedachten af. Ik denk aan ‘de oma’ die ons de voorbije dagen kookles gaf. Ze is 98 jaar en zoals een kind dat met klei speelt, doet ze niets liever dan met haar verrimpelde handen albondigas (gehaktballetjes) kneden. Ze vertelt dat ze terug naar Mendoza wil, waar haar lege huis op haar wacht. Haar dochter zegt dat ze niet meer kan en verzint smoesjes om haar hier te houden. Dat duurt nu al een jaar.

Als wederdienst nodigen we de oma uit voor een avondje casino. Het gebouw in de vorm van een walvis wordt door de Ushuaianen al lacherig de ‘tanga’ genoemd. Het werd ontworpen voor Puerto Madryn, een kuststad in Patagonië waar je van juli tot december walvissen kan zien. Daar vonden ze het walvisgebouw maar niets en ‘het slipje’ werd naar het einde van de wereld verkast. Tot groot jolijt van onze oma. Het casino doet haar denken aan de zondagen dat familie en vrienden bij elkaar kwamen om spelletjes te spelen, met kaarten of dobbelstenen. Af en toe moet de croupier haar jetons in het juiste vakje leggen maar naast deze occasionele verwardheid en een slecht gehoor is de bijna een eeuw oude oma een alerte dame. “Ofwel start je goed, ofwel start je slecht. Vandaag heb ik slecht gespeeld. Maar meestal win ik,” lacht ze strijdig.

We klauteren langer dan verwacht doorheen de dichte bossen. We lopen verkeerd, klimmen omhoog en dalen weer af om de hevige en steeds breder wordende rivier over te steken. Tegen valavond bereiken we eindelijk het Beagle kanaal. De grijzige, donkerblauwe zeevlakte blijkt nauwelijks te onderscheiden van de blauwe weerkaatsing op de achterliggende bergen en het wolkendek. In de verte zie ik de ‘Faro del fin del mundo’ (vuurtoren van het einde van de wereld) die in feite niet de laatste vuurtoren ter wereld is. Maar wel zo werd gedoopt door reisagentschappen die dan minder ver met toeristen moeten varen. Het is een mooie vuurtoren, rood met wit gestreept, en iedereen op de zeilboot erheen heeft het gevoel dat hij aan het einde van de wereld is. “Dit is een historische dag voor ons,” vertrouwt een Argentijnse vijftiger me toe die voor het eerst in haar leven met haar man tot hier is geraakt. Het kanaal is wild. Zout water kletst tegen onze romp. Aalscholvers vliegen op. Onze boot helt schuin naar rechts. Als complete leek denk ik dat de kans groot is dat hij zo omslaat. Vooral als de bemanning snellere bewegingen maakt en hevig aan de zeilen rukt, voel ik me minder op mijn gemak. Maar de kapitein vertelt me achteraf dat dit een rustige vaart voor hem was. Deze witte golven en wispelturige wind zijn het walhalla voor gevorderde zeilers.

Hier voel je de kracht van de natuur van op de eerste rij.

Once in a lifetime

Die kracht ondervind ik ook wanneer we merken op onze tocht dat we aan de verkeerde kant van de riviermonding in het kanaal zijn aangekomen. Er is maar één manier om onze voeten niet nat te maken en dat is een brug over te steken over de kloof die zich vormt aan het einde van de rivier. Een brug in de vorm van een boomstam die 10m boven de grond op beide rivieroevers rust, met aan weerskanten een strak koord om je evenwicht te behouden. Als ik merk dat ze afgesloten is, durf ik er niet over. Mijn trillende benen motiveren me om de rivier dan maar blootvoets over te steken. De rivier stroomt sterk en mijn uitgeputte benen wankelen. Ik probeer me aan Ariane’s hand recht te houden die op haar beurt mijn onevenwicht probeert te stabiliseren. Ik bijt op mijn lip om het gletsjerwater aan mijn voeten niet te laten doordringen tot in mijn botten. De koude brandt. Als we het niet meer kunnen houden, val ik half met mijn rugzak in het ijskoude water. Ik ben tot boven mijn knieën nat. Aan de overkant aangekomen, moet ik even bekomen.

En dan zie ik ons doel in de verte. De lichtjes van Ushuaia twinkelen breed uitgesmeerd over de baai. Wat een mysterieuze, once in a lifetime te bezoeken plek. De maan staat rechts boven ons. Ze belicht zachtjes de struiken die ons omringen. En daar voor mijn voeten kronkelt voorzichtig voor zich uit, in één duidelijke richting, eindelijk, een pad.

Verschenen op 2 mei 2015 in De Standaard magazine.