Gedaan met helpen

Theater voor ontwikkeling brengt mensen in beweging

Theater kan armoede uit de wereld verhelpen. Dat is het interessante uitgangspunt van ‘theater voor ontwikkeling’. In het scenario verwerkt een (liefst lokale) regisseur de gebruiken en waarden van een groep spelers en legt daarmee de problemen bloot die onder hen leven. De kijkers en acteurs worden gegrepen door het stuk en komen zelf tot oplossingen. Zonder dat een westerling toont ‘hoe het moet’.

In ‘theater voor ontwikkeling’ verzamelt een regisseur eerst informatie over de gemeenschap en over wat er leeft bij de deelnemers, via informele gesprekken. Daaruit ‘codificeert’ hij symbolische situaties die de problemen in de gemeenschap weerspiegelen. De analyse van die codes (decodering) leidt tot een inzicht in de realiteit bij de deelnemers en stelt hen in staat zelf oplossingen te bedenken. Deze vorm van theater lokt emoties uit, grijpt mensen naar de keel. De voorstelling wordt in hun geheugen gebrand. De mentale impact is groot en het stuk is gebed in de lokale gebruiken en cultuur. Het is theater dat ‘blijft hangen’ en mensen in beweging brengt. Dat was ook het uitgangspunt van zijn twee grondleggers, de inmiddels overleden Brazilianen Augusto Boal en Paulo Freire. Met hun respectievelijke werken Aesthetics of the Oppressed en Pedagogy of the Oppressed geven zij een eigentijdse visie op ‘ontwikkelingssamenwerking’. Eentje waarin het Westen zich niet langer opdringt.

Zelfvertrouwen groeit

De Amsterdamse theatermaakster Linda Eijssen brengt dit theater voor ontwikkeling in praktijk. Ze ging aan de slag in een drugsgevangenis in Indonesië. Zestien gevangenen (8 HIV-positief, 8 HIV-negatief) werkten er gedurende vier maanden aan een theaterstuk dat de kennis onder de medegevangenen over HIV/AIDS moest verhogen en het stigma rond deze ziekte verlagen.

Eijssen ging in dit gevangenisproject uit van de lokale krachten: “Eerst verzamelde ik een groepje mensen die zelf muzikant, dichter of schrijver waren. Een gevangenis zit vaak vol creativiteit. De aanvang van het project was een strijd om hen het project eigen te maken. De eerste twee weken heb ik vooral gewerkt op het winnen van het vertrouwen van de groep. Toen dat gelukt was, verwachtten zij van mij dat ik hen een tekst zou geven en hen leerde acteren. Daarop heb ik uitgelegd dat ze zelf iets konden schrijven of muziek maken. Toen ze daarin lukten, hebben we via improvisaties het stuk gemaakt. Tijdens het repeteren, beseften de acteurs plots dat zij een soort ‘ambassadeurs’ werden van HIV/AIDS, zodat ze zich inhoudelijk gingen toeleggen op het thema. Je zag hun zelfvertrouwen groeien en hoe die zestien mannen vrienden werden. Je hoorde dan wel opmerkingen als ‘Hé, jij drinkt van hetzelfde glas als hij, je weet toch dat hij HIV positief is?’ Waarop een ander dat vooroordeel weerlegde: ‘Je raakt niet besmet door van hetzelfde glas te drinken.’”

Theater als middel

Volgens de regisseuse kom je met theater snel tot de kern van een probleem: theater creëert een platform waarbij de deelnemers zich kunnen verschuilen achter hun personage. Hierdoor worden onderwerpen zoals HIV/AIDS bespreekbaar. “Theater is ook een geschikt instrument voor dialoog en zet aan tot actie,” weet Eijssen: “Zo werkte ik in een ander project met straatkinderen. Daarin huilde een meisje van elf tijdens haar monoloog. Ze vertelde hoe graag ze dokter wou worden maar dat ze dat niet kon. De viceburgemeester, die in het publiek zat, verklaarde na de voorstelling dat hij zich het lot van de straatkinderen zou gaan aantrekken.” Bovendien leunt deze vorm van theater aan bij de leercyclus van Kolb, waarbij je verschillende fases doorloopt om kennis op te doen in plaats van pure kennisoverdracht. “Het is fascinerend om zien hoe goedbedoelde projecten zo flagrant de boot kunnen missen”, merkt ook Linda Eijssen op. “Zo herinner ik mij hoe in Papoea-Nieuw-Guinea een vrouw, gewapend met een flipchart, malariavoorlichting kwam geven. Ze tekende een grote mug en legde haarfijn uit hoe je gestoken wordt en wat er dan met je gebeurt. Na afloop fluisterde iemand uit het publiek: ‘Fijn hé, dat we hier niet zulke grote muggen hebben!’” “Als HIV-gevangenen en hun celgenoten zelf zeggen ‘avoid the virus, not the people’, dan komt die boodschap veel sterker over dan een uiteenzetting door een dokter over hoe je besmetting met het HIV-virus k an vermijden,” zo meent Eijssen.

Slecht imago

Het ‘theater voor ontwikkeling’ zoals Linda Eijssen het uitwerkt, heeft nog af te rekenen met een ander theaterverleden. Het kent namelijk een voorgeschiedenis van toneeltjes die werden opgevoerd in opdracht van NGO’s om bijvoorbeeld preventiecampagnes te ondersteunen. “Daar kom je geen meter mee vooruit”, verzucht Linda. Een stelling die ook Africalia, een Belgische vzw die met driejarenprogramma’s culturele structuren en netwerken ondersteunt in Afrika, deelt: “Sensibiliseringstheater is vaak een middel waarvan wel resultaten worden vastgelegd in rapporten en statistieken, maar dat op lange termijn weinig vruchten afwerpt, omdat het zo artificieel is opgezet.”

Weg van traditionele samenwerking

Het theater voor ontwikkeling beantwoordt aan de nieuwe vorm van samenwerking die de Afrikaanse Unie (AU) en de Europese Unie(EU) beogen. Volgens de commissarissen van beide unies spreken we beter gewoon over ‘samenwerking’. Zo formuleerden zij het al in hun Gezamenlijke Strategie, het actieplan voor de periode 2008-2010. Dat kwam er naar aanleiding van de tweede top in Lissabon, in 2007. In die Gezamenlijke Strategie verklaren beide unies nu een écht huwelijk te willen sluiten: “De uitdaging ligt in een nieuwe samenwerking aan te gaan op basis van gelijkwaardigheid. We moeten afstappen van traditionele samenwerkingen en een juister beeld van elkaar vormen.”

Cultuur op de agenda

Sinds december 2010 erkent de VN cultuur als volwaardige hefboom voor ontwikkeling. Dat betekent een grote doorbraak, omdat daarvan in de Millennium Development Goals nog geen sprake was. Als gevolg daarvan richtte de EU een comité op met artiesten en experts uit de EU en Afrikaanse, Caribische en ‘Pacific’ (ACP) landen, die de concrete acties van dit nieuwe beleid opvolgt.

Cultuur komt dus op de politieke agenda, maar we zijn er nog niet. Zo lijkt de internationale visie nog niet doorgesijpeld naar de individuele lidstaten. Op de website van het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking (VAIS) staat cultuur alvast niet in de prioriteitenlijst. Ook in Nederland lijkt in het budget van cultuur voor ontwikkeling gesnoeid: “Van het goede nieuws is hier maar weinig te merken”, reageert Linda Eijssen. “De Theatre Embassy (internationale culturele ontwikkelingsorganisatie die creatieve netwerkverbindingen creëert) in Nederland werd vorig jaar bij gebrek aan subsidies bijna opgedoekt.”

Indien ontwikkelingssamenwerking die ‘iets oplegt’ wil evolueren naar een samenwerking tussen gelijkwaardige partners dan is het belangrijk dat instrumenten zoals theater voor ontwikkeling kunnen blijven bestaan.

In september 2011 lanceerde Mo* magazine een wedstrijd met als opdracht “Schrijf een essay over de relatie tussen Afrika en het Westen.” Er werden zes finalisten uit de eenenveertig inzendingen geselecteerd die op hun beurt stemmen kregen van het publiek. Mijn inzending “Gedaan met helpen” eindigde op de tweede plaats met 835 stemmen.