Extra licht voor de stad – Stijn Vranken

Nog tot januari 2016 stadsdichter, oprichter van free podium De Sprekende Ezels en vader van dochtertje Robin. Daarnaast is Stijn Vranken zich heel bewust van onze nietigheid als mens en wil hij vooral tijd nemen om naar de schoonheid in deze wereld te kijken. Een road trip door Antwerpen, in zijn golvende Citroën CX.

Een koude ochtendzon schijnt door de ramen op de noeste, houten tafel van koffiebar Viggo’s. Buiten rijden auto’s, bussen en trams in een ronde. Een grijze man met dikke brilglazen en in joggingbroek mankt voorbij, lurkend aan zijn sigaret. Het De Coninckplein moet zowat het bezigste pleintje zijn van de stad, op elk uur van de dag. “Hier ben ik aangekomen toen ik zeventien was, op zoek naar een kot. Ik kwam op zondag kijken dus leek het een rustige plek, niet ver van de Academie. Maar die indruk veranderde snel. Ik herinner me veel prostitutie in die tijd. Die dames stonden ’s morgens in mijn portaal. Dat was een eye opener voor een tiener uit Kessel-Lo zoals ik. Nadien ben ik verhuisd want er kwamen te weinig studentes tot hier,” lacht Stijn. Nu woont hij hier terug, in 2060, de wijk waar hij als stadsdichter Het Seeflied voor schreef. “Ik wou wat extra licht geven aan de stad. Een aantal dingen mooier maken. Dat wat de reuzen van Royal De Luxe doen in het groot, kunnen stadsdichters doen in het klein. Mensen samenbrengen en collectieve verwondering scheppen.” Hij vertelt hoe er bij aanvang van zijn stadsdichterschap getwijfeld werd of de stad het budget niet beter zou investeren in NT2 lessen voor anderstaligen. “Met het bedrag dat ik daarvoor krijg, zou ik twee à drie maanden kunnen lesgeven. Het budget is beperkt maar als je ziet wat we met bijvoorbeeld VRIJ/SPRAAK konden doen, met zo weinig centen en zoveel energie, lijkt het me zeker maatschappelijk rendabel.”

Dichter bij ons

VRIJ/SPRAAK was een poëzietraject dat Vranken samen met Vormingplus Antwerpen aflegde met gedetineerden uit de Begijnenstraat. Bleek dat poëzie – na misdaadromans – één van de meest geleende genres was uit de gevangenisbibliotheek. Eerst zorgde een oproep voor een massa poëzieboeken die de bibliotheek mocht spekken. Vervolgens ging Vranken aan de slag met de mensen binnenin om hun favoriete gedichten voor te dragen. De opnames hiervan waren te beluisteren begin dit jaar in de Permeke bibliotheek. “Wat me vooral is bijgebleven, zijn de warme gesprekken die ik gevoerd heb. Gedetineerden staan dichter bij ons dan we denken. Van zodra iemand in de gevangenis belandt, wordt die persoon in de ogen van de buitenwereld herleid tot een gedetineerde. Maar de bevolking binnenin is een doorsnede van die daarbuiten. Je weet dat in theorie, maar het ervaren is toch nog iets anders.  Telkens ik buiten kwam, moest ik even bekomen. Niet omdat het hard of ruw was, maar net omwille van de menselijkheid. Die opnames hadden onverwacht iets teder en intiem.”

Breiwerk van metaal

We vleien ons in Stijn’s hartendief, zijn ‘diarreekleurige’ Citroën CX. “Hij heeft zo’n beetje een rare vorm en een vieze bruine kleur, ik vind dat wel tof. Lekker seventies.” De auto glijdt over de baan richting weids uitgestrekte bedrijvigheid: de haven. “Als ik mijn hoofd wil leegmaken, kom ik hier graag op een zondag wat cruisen. Dan is het hier opvallend verlaten. Zelfs in de week heerst hier een vreemde rust en traagheid. Veel Antwerpenaren beseffen amper hoe enorm de haven is, zoveel groter dan de stad zelf. De stad leeft zelfs sinds haar ontstaan bij gratie van de haven. Daarom vind ik ze zo belangrijk. Maar vooral kom ik hier genieten van de poëzie van de techniek. Ik vind die gigantische torens met hun rookpluimen en dat breiwerk van metaal fantastisch. Dan komt de productontwikkelaar in mij naar boven. Ik heb ontzaglijk veel respect voor goed gemaakte producten. De hydraulische ophanging van deze oude Citroën bijvoorbeeld is een uitvinding van bijna een halve eeuw oud en nog steeds beter dan vele varianten vandaag. Die technologische inventiviteit vind ik fantastisch. Al staat het voortdurend in schril contrast met de wegwerpmaatschappij waarin we leven. Waar bijvoorbeeld gadgets gratis worden meegegeven met abonnementen en ze – nog niet eens uit de plastieken verpakking gehaald – rechtstreeks in de prullenmand belanden. Daar kan ik me enorm in opboeien. En toch vind ik op een vreemde manier rust in deze haven, dit mekka van de consumptie.” Waarop we gezwind naar de Academie bollen waar hij in de lokalen experimenteerde met verschillende materialen tijdens zijn opleiding Productontwikkeling aan de Universiteit Antwerpen.

Nuchter maakproces

“Voor veel mensen lijkt het een vreemde sprong maar voor mij is er een logische link tussen productontwikkeling en poëzie. Het is om te beginnen allebei scheppend. Je maakt iets dat mensen kunnen ‘gebruiken’.

Als kind maakte ik kauwgomballen automaten uit karton die echt werkten. Lezen voelde toen aan als tijdverlies.

Nu lees ik wel met veel plezier poëzie of boeken waar ik iets uit leer maar de productontwikkelaar zit nog steeds in mij. Ik zou zo opnieuw aan die opleiding beginnen. Ik leerde daar dat niets evident is. Kijk maar eens om je heen. Alles wat we gebruiken, is bedacht en gemaakt door de mens. Je mag er niet van uitgaan dat iets niet kan maar je moet lang genoeg zoeken tot je een oplossing vindt. Zo moesten we van 200 gram papier een brug maken waar een bowlingbal van 10 kg over kon rollen. Eerst denk je ‘dat is onmogelijk’ maar als je tegelijk creatief en nuchter naar het probleem kijkt, kom je tot een oplossing. Voor mij is poëzie ook zoiets. Je bent bewust bezig met taal en wat taal kan teweegbrengen bij de lezer. Alleen kom je niet tot een oplossing. Gelukkig maar. Zo kunnen we tenminste bezig blijven.”

Troost

Dichters mogen het imago hebben op hun groezelige zolderkamer schrijfsels neer te pennen en liefst niet in het daglicht te verschijnen. Stijn Vranken brengt ze graag op een podium. De eerste keer dat hij dat deed, was in 2000 in zijn toenmalig stamcafé De Scène, wat we nu kennen als café Chatleroi op het Zuid. Toen hij in januari 2014 Bernard Dewulf opvolgde als stadsdichter, schreef cultuurjournaliste van De Standaard Catherine De Kock dat hij als ‘podiumdier pur sang’ de stad allicht poëzie zou brengen met veel uitroeptekens die erom vraagt voorgedragen te worden. (Iets wat hij al dertien jaar doet met De Sprekende Ezels, een podium voor ‘alles wat je binnen de tien minuten voor elkaar krijgt zonder lelijke vlekken achter te laten’, volgens de website.)

“Ik dacht zelf ook dat ik veel zou optreden maar uiteindelijk zijn de meeste stadsgedichten beeldend geworden.”

Zoals ‘Een goed stadsgedicht’ dat je doet grinniken terwijl je met de auto voor een open Londonbrug staat te wachten of ‘Kom’ dat gegraveerd werd in een blauwe, Baskische gedenksteen voor de 23-jarige Hodei Egiluz Diaz die twee jaar geleden aan de Koolkaai verdween.

“Het stadsdichterschap stuurde me in verrassende richtingen. Ik hoop dat die steen voor de familie van Hodei een erkenning of misschien ergens een troost mag betekenen. Zij zoeken hem nog steeds en blijven affiches ophangen. De steun die ze krijgen vanuit Baskenland is enorm. Als ik als cultureel vertegenwoordiger van Antwerpen hun situatie onder de aandacht kan brengen, is dat het minste wat ik kan doen.”

Het moeilijkste aan het schrijven van stadsgedichten was voor Stijn Vranken niet meteen het huwelijksgedicht bedenken, zoals zijn voorgangers ook gevraagd werd voor het trouwboekje van de stad, maar een vertrekpunt vinden van waaruit de andere gedichten zouden volgen. “Ik wilde rond het thema ‘licht’ werken. Even later postte schepen van cultuur Philip Heylen een foto van Antwerpen vanuit het ruimtestation ISS op zijn Facebookpagina. Toen wist ik het. Ik wilde starten van buitenaf, de stad benaderen van op een afstand. Tenslotte ben ik geen geboren en getogen Antwerpenaar dus dat plaatje klopte. Zo ontstond het eerste gedicht ‘Spat onder stroom’.”

Vranken brut

De laatste halte van Stijn’s rit door Antwerpen is die van een tram. En wel een merkwaardige tram. “Tram de Lux is magischer geworden dan ik hoopte. Het concept van een rijdend café waarop je iets kan drinken terwijl je naar muziek en poëzie luistert, werkt. Er past zelfs een buffetpiano in!” Piet Hemerijckx van De Klopperij, studiegenoot van Stijn én bouwer van de tram, is ook helemaal in de wolken. Samen met zijn vrouw Nathalie Posson bemannen ze de toog binnenin. Piet: “Ik droom hier al tien jaar van. Telkens ik een tram zag, zag ik een café. Elke rit gebeurt er wel iets speciaals. Vorige keer begon een meisje zomaar te zingen in de microfoon. Haar ouders waren zo fier als een gieter. De mensen rondom hen waren even fier. Het klinkt gek maar hier stap je de tram uit als een groep vrienden.” De luchterlampjes gaan aan. Elk houten tafeltje is bezet met gezellig keuvelende cafégangers, bediend van lekkere lokale biertjes en wijn of van één enkele schuimende Vranken brut. Toevallig?

De tram schokt en we zijn weg. Ondertussen entertaint Vranken zijn publiek. Of iemand het verschil ziet tussen deze en andere trams? We blijken op een Gentse tram te zitten, één met aan weerskanten een bestuurderspost. En één die bovendien niet in onze ondergrondse premetrotunnels past. “ Een mooie metafoor voor dit bestaan vond ik, want willen wij niet allemaal zo lang mogelijk boven de grond blijven? Meteen had ik de insteek voor het tramgedicht ‘bovengronds en onderweg,’” gaat onze gastheer verder. Wannes Cappelle van Het Zesde Metaal wisselt met zijn gitaar af met ‘Pak het stuur, we goan rid’n’. Hij had al wel eens op een bus in West-Vlaanderen gespeeld en op een boot. Maar dit is zijn première op een tram.

Buiten valt de schemer. Binnenin stijgt de temperatuur en de gezelligheid. “Wie is er hier getrouwd? Ik heb iets geschreven over het ‘te lange huwelijk’”, gaat Stijn verder. Algemeen gelach. Wannes zingt over de slechte tijden uit zijn huwelijk. ‘Ik kocht u ne ring, gooit er toch niet den handdoek in.’ En voor we het weten staan we terug op het punt waar de rit vertrok., op een even licht als donker spoor.

Verschenen op 15 oktober 2015 in CittA.